“Dat Gods absolute wezen besloten heeft zich te vertonen in een menselijke existentie, en in staat is dit besluit ook werkelijk uit te voeren: dit moet degene die de existentie van Jezus beschouwt, elke dag opnieuw en dieper bevreemden als iets onmogelijks, absoluut huiveringwekkends; hij moet daardoor buiten zichzelf geraken in die ‘extase’ van niet-begrijpen, waarin de tijdgenoten van Jezus meegesleept werden – zij schrikken, raken volkomen buiten zichzelf, zijn bedwelmd, overweldigd, verliezen letterlijk hun verstand – en dit telkens opnieuw; het is zelfs een ‘het verstand verliezen tegenover zijn verstand‘ zodat het voor de hand ligt, te zeggen dat hij zelf zijn verstand verloren heeft en buiten zinnen is.”
Passage van vier zinnen uit Hans Urs von Balthasars Het beschouwende gebed (Hasselt: Uitgeverij Heideland 1962, p.119/120), die ik in mekaar laat overvloeien door drie punten te vervangen, de eerste twee telkens door een gedachtenstreep, de derde door een puntkomma.