Van zinnen

“Dat Gods absolute wezen besloten heeft zich te vertonen in een menselijke existentie, en in staat is dit besluit ook werkelijk uit te voeren: dit moet degene die de existentie van Jezus beschouwt, elke dag opnieuw en dieper bevreemden als iets onmogelijks, absoluut huiveringwekkends; hij moet daardoor buiten zichzelf geraken in die ‘extase’ van niet-begrijpen, waarin de tijdgenoten van Jezus meegesleept werden – zij schrikken, raken volkomen buiten zichzelf, zijn bedwelmd, overweldigd, verliezen letterlijk hun verstand – en dit telkens opnieuw; het is zelfs een ‘het verstand verliezen tegenover zijn verstand‘ zodat het voor de hand ligt, te zeggen dat hij zelf zijn verstand verloren heeft en buiten zinnen is.”

Passage van vier zinnen uit Hans Urs von Balthasars Het beschouwende gebed (Hasselt: Uitgeverij Heideland 1962, p.119/120), die ik in mekaar laat overvloeien door drie punten te vervangen, de eerste twee telkens door een gedachtenstreep, de derde door een puntkomma.

Voor geen gat te vangen

“En God Zelf zou bij mij langs komen in de gedaante van een éénjarige, muisgrijze ezel en voor de deur staan en aanbellen en zeggen: „Gerard, dat boek van je – weet je dat ik bij sommige stukken gehuild heb?” „Mijn Heer en mijn God! Geloofd weze Uw Naam tot in alle Eeuwigheid! Ik houd zo verschrikkelijk veel van U”, zou ik proberen te zeggen, maar halverwege zou ik al in janken uitbarsten, en Hem beginnen te kussen en naar binnen trekken, en na een geweldige klauterpartij om de trap naar het slaapkamertje op te komen, zou ik Hem drie keer achter elkaar langdurig in Zijn Geheime Opening bezitten, en daarna een present-eksemplaar geven, niet gebrocheerd, maar gebonden – niet dat gierige en benauwde – met de opdracht: „Voor De Oneindige. Zonder Woorden”.”
Gerard Reve in Nader tot U, een toch wel “gelauwerde” zin, een stukje bruisend proza in het formaat van een zin, bij wijze van attentie voor het vandaag jarige deel van het publiek van deze blog.