Voor geen gat te vangen

“En God Zelf zou bij mij langs komen in de gedaante van een éénjarige, muisgrijze ezel en voor de deur staan en aanbellen en zeggen: „Gerard, dat boek van je – weet je dat ik bij sommige stukken gehuild heb?” „Mijn Heer en mijn God! Geloofd weze Uw Naam tot in alle Eeuwigheid! Ik houd zo verschrikkelijk veel van U”, zou ik proberen te zeggen, maar halverwege zou ik al in janken uitbarsten, en Hem beginnen te kussen en naar binnen trekken, en na een geweldige klauterpartij om de trap naar het slaapkamertje op te komen, zou ik Hem drie keer achter elkaar langdurig in Zijn Geheime Opening bezitten, en daarna een present-eksemplaar geven, niet gebrocheerd, maar gebonden – niet dat gierige en benauwde – met de opdracht: „Voor De Oneindige. Zonder Woorden”.”
Gerard Reve in Nader tot U, een toch wel “gelauwerde” zin, een stukje bruisend proza in het formaat van een zin, bij wijze van attentie voor het vandaag jarige deel van het publiek van deze blog.

Mimesis

“De fotograaf wilde een foto maken die deed denken aan een beroemd schilderij van Napoleon, een tafereel waarop de wind waaide, een grijze wolk dreigde, een kanon narookte en Napoleon, die naar een slagveld in de verte keek.”

(Kader Abdolah: De Koning.– (…) p. 406. Genomineerd voor de Tsum-prijs 2012, maar niet gewonnen. Zie ook hier)

Geschiedenis zonder verhaal

“De Alpen zijn vandaag in regensluiers verdwenen, de bomen zijn al weer wat groener dan toen ik aan deze geschiedenis zonder verhaal begon te schrijven, ik hoor de regen op het dak en een paar vogels die daar tegenin zingen, en ben in harmonie met het universum, al was het maar omdat het er nog is.”

(Cees Nooteboom in ’s Nachts komen de vossen op p.61, genomineerde zin voor de Tzum-prijs 2010, zie ook hier)

De baleinen van de zinsbouw

“Ik volg de cadans van mijn handschrift en zoek naar de in letters gestolde, kwezelachtige wellust van het meisje dat ik ooit geweest moet zijn, het wicht dat op de drempel van haar adolescentie haar schriftuur even strak aantrok als de dunne lederen veters waarmee ze haar laarsjes dichtreeg hoe ze het vlees van het woord in de baleinen van de zinsbouw dwong, tot haar eigen lijf vol striemen stond en ze naar uitbraak verlangde.”
(Erwin Mortier, Godenslaap, p. 27, zie ook hier).