“Op die pagina’s uit een grijs verleden staat geschreven dat de dieren zijn te onderscheiden in a) toebehorend aan de Keizer, b) gebalsemd, c) getemd, d) speenvarkens, e) zeemeerminnen, f) fabeldieren, g) zwerfhonden, h) die welke in deze classificatie zijn opgenomen, i) die welke tekeergaan als dwazen, j) ontelbare, k) die welke zijn getekend met een heel fijn kameelharen penseel, l) enzovoorts, m) die welke net een vaas hebben gebroken, n) die welke in de verte op vliegen lijken.”
(Jorge Luis Borges, De analytische taal van John Wilkins, in: De cultus van het boek)