Reddingsboei

“Musici hebben een immense impact op mij en ik kan niet anders dan hen te beschouwen als een spirituele gids bij de schipbreuk die onze disfunctionele levens leiden.”

Romeo Castellucci naar aanleiding van de opera ‘Orphée et Eurydice’ (Gluck/Berlioz) die momenteel onder zijn regie in de Muntschouwburg op de affiche staat.  In het programmaboek legt hij uit hij hoe de mythe van Orpheus die op zoek is naar Eurydice zich moeiteloos laat linken aan het menselijk gegeven van coma, een van de meest extreme existentiële condities.  Dit gebeurt in  de eerste plaats via de kracht van de muziek die het hart treft met een intensiteit die losstaat van denkbeelden.

Wer in allen Lüften schwebet

“There are no recitatives or da capo arias; yet there is a plenty of variety, from the stirring chorale fantasia that opens the work, with flute, two oboes, three trumpets and drums added to the string band, to the three arias: one ritornello aria for bass with continuo in praise of the Son, a soprano aria with flute and low-lying violin obbligati addressed to the Holy Spirit and, the pick of the bunch, a pastoral dance for alto and oboe d’amore, inspired, perhaps in its imagery, by the concept of ‘den alles lobet, was in allen Lüften schwebet’ (‘praised by all things that move in the air’).”

“Wenngleich in dieser Kantate weder Rezitative noch Da-Capo-Arien vorhanden sind, weist sie eine große Vielfalt auf, angefangen bei der mitreißenden Choralfantasie zu Beginn des Werkes mit Flöte,
 zwei Oboen, drei Trompeten und Pauken zusätzlich zur Streichergruppe bis hin zu den drei Arien: eine Ritornellarie für Bass mit Continuo zum Lobpreis des Sohnes, eine Sopran-Arie mit Flöte und tiefliegenden Violinobligati, die an den Heiligen Geist gerichtet ist, und schließlich, das Beste von allem, ein pastoraler Tanz für Alt und Oboe d’amore, in seiner Bildersprache vielleicht inspiriert von dem, ‚den alles lobet, was in allen Lüften schwebet‘.”

John Eliot Gardiner, From a journal written in the course of the Bach Cantata Pilgrimage, 2008. Geciteerd uit het booklet (nr. 25) bij de Bachcantates van zondag Trinitatis. Gardiner verdedigt hier de vierde en laatste cantate, BWV 129, Gelobet sei der Herr mein Gott, blijkbaar tegen de indruk dat zij nogal eentonig zou zijn. Waarheid is wellicht dat Gardiner bijzonder aan deze cantate gehecht is om diep-persoonlijke redenen. Als hij lijkt te willen opstijgen in superlatieven, doet hij een bekentenis. “Kein Komponist hat 
je”, zo gaat hij verder – en ik citeer hem nu in Duitse vertaling omdat die versie meer Schwung heeft dan de oorspronkelijke Engelse, “mehr aus einer Melodie gemacht, sie ist die wunderbarste überhaupt, die Bach geschrieben hat – und sie hat mich ein Leben lang begleitet, seit ich sie zum ersten Mal als Kind von meiner Mutter singen hörte.”

Zie ook hier.

Van zinnen

“Dat Gods absolute wezen besloten heeft zich te vertonen in een menselijke existentie, en in staat is dit besluit ook werkelijk uit te voeren: dit moet degene die de existentie van Jezus beschouwt, elke dag opnieuw en dieper bevreemden als iets onmogelijks, absoluut huiveringwekkends; hij moet daardoor buiten zichzelf geraken in die ‘extase’ van niet-begrijpen, waarin de tijdgenoten van Jezus meegesleept werden – zij schrikken, raken volkomen buiten zichzelf, zijn bedwelmd, overweldigd, verliezen letterlijk hun verstand – en dit telkens opnieuw; het is zelfs een ‘het verstand verliezen tegenover zijn verstand‘ zodat het voor de hand ligt, te zeggen dat hij zelf zijn verstand verloren heeft en buiten zinnen is.”

Passage van vier zinnen uit Hans Urs von Balthasars Het beschouwende gebed (Hasselt: Uitgeverij Heideland 1962, p.119/120), die ik in mekaar laat overvloeien door drie punten te vervangen, de eerste twee telkens door een gedachtenstreep, de derde door een puntkomma.