“Iedereen loopt de tuin maar in, het is een overval van familieleden die boomgaard en struikgewas komen inspecteren, wij allen groeten elkaar beleefd en vlug in het passeren, wijken bliksemsnel uit met de heupen op de al te smalle paden, waardoor onze hoofden elkaar een ogenblik benaderen, bij een oom groeit woedend haar uit de neusgaten, als het wilde gras aan beide zijden van het weggetje, en er is ook een treffende gelijkenis tussen sommige boomwortels waar we telkens over struikelen, of met veel omhaal overheen stappen, en de neuswortels van een hele serie tantes, allemaal zusters, een familietrek.”
In memoriam René Gysen (+2.03.1969): Grillige Kathleen.- (Amsterdam): nijgh & van ditmar (1966), p. 15.