Landschap met signalendrama

“Een uitbarsting van woede naast de weg, een weigering om te spreken op het pad, een stilte in het dennenbos, een stilte over de oude spoorwegbrug, een poging om vriendelijk te zijn in het water, een weigering om de discussie te stoppen op de platte stenen, een schreeuw van woede op de steile vuilnishoop, een huilen in het struikgewas.”

(eigen vertaling van)

“An outburst of anger near the road, a refusal to speak on the path, a silence in the pine woods, a silence across the old railroad bridge, an attempt to be friendly in the water, a refusal to end the argument on the flat stones, a cry of anger on the steep bank of dirt, a weeping among the bushes.”

(Lydia Davis: The outing.- In: Almost no memory. Zie ook hier)

 

Roskam Rundskop

“(…) iets dat niet zo week is en dampt maar eerder iets hard en ijzigs, iets nagebouwds, een geordend ordenend (wereld)beeld, en hier hebben we Bonset, de monteur die alles weet van zinskonstruksies en die we (tijdelik) van de Stijl hebben geleend, die vast en zeker – kom er in, Egon, laten we een zin maken met onze voeten die even goed is als een schoen – een uitweg zal vinden om onze zin te laten ontsnappen, door de beproefde zintuigen te gebruiken die eertijds in het Europa van Mecano ontwikkeld zijn – ‘syfilis is niet het doel van het kopuleren’, dat zeg je wel, maar alle heren van weleer staan toch maar afgebeeld in mediese encyklopedieën waar je alle ziekten van het avondland, alle kulturele uitwassen, aandoeningen, verborgen gebreken, kysten, puisten, vergroeiingen, breuken, chronologies behandeld vindt, en bestaat vleselike kennis immers niet uit de kopulatie tussen twee woorden? – en Bonset vliegt door het (open of gesloten) raam van dit glazen huis dat we woord voor woord met blote handen hebben gebouwd op straat – vind je nog steeds dat de stad een gedicht is? – waar hij, als een hollandse tomaat die van de Eiffeltoren is gegooid te grabbel ligt, een objet trouvé, zo gaat hij de geschiedenis in met achterlating van onze zin (die we te zijner tijd nog wel eens zullen schedellichten: zo opent zich de vrucht en onder de voorzichtig gespleten schaal komt een weke, grijze massa tevoorschijn, ingewikkeld in kleverige en dooraderde vellen, een triest en breekbaar vruchtvlees waarin het voorwerp van kennis, eindelik bevrijd en aan het licht gebracht, kan uitstralen wat ze wil), na een dergelike autopsie niet meer dan een hoop die zij (misschien de geschiedenis zelf wel of anders een van haar vele slachtoffers) met een goedkeurende blik monstert en doortrekt…”

Eén van J.F. Vogelaars “vleeszinnen”, of toch een stuk daarvan, in: Raster 16, 1980.- Amsterdam: De Bezige Bij 1981, p.135/6. – wellicht een citaat uit zijn Raadsels van het rund van 1978, en anders uit Alle vlees van 1980, denkend aan I.K. Bonset ofte I.K. Bensot, denkend aan Bacon.

Le jour sa nuit

“Hoe meer de wereld zich bevestigt als de toekomst en het volle daglicht van de waarheid, waarin alles waarde zal hebben, waarin alles zin heeft, waarin dat alles zich zal voltrekken onder de heerschappij van de mens en voor zijn gebruik, des te meer lijkt het dat de kunst moet afdalen naar dat punt waar niets nog zin heeft, des te meer is het van belang dat zij de beweging handhaaft, de onzekerheid en het ongeluk van datgene wat ontsnapt aan elke greep en aan elk doel.”

“(…) plus le monde s’affirme comme l’avenir et le plein jour de la vérité où tout aura valeur, où tout portera sens, où le tout s’accomplira sous la maîtrise de l’homme et pour son usage, plus il semble que l’art doive descendre vers ce point où rien n’a encore de sens, plus il importe qu’il maintienne le mouvement, l’insécurité et le malheur de ce qui échappe à toute saisie et à toute fin.”

Maurice Blanchot: L’espace littéraire.- Parijs: Gallimard 1955, p.332.

“(…) the more the world is affirmed as the future and the broad daylight of truth, where everything will have value, bear meaning, where the whole will be achieved under the mastery of man and for his use, the more it seems that art must descend toward that point where nothing has meaning yet, the more it  matters that art maintain the movement, the insecurity and the grief of that which escapes every grasp and all ends.”

Zie hier, p.247.

Our time of glory

“Wij zijn opnieuw diplomaten wij
en ons moment van glorie is gereduceerd
tot een zin die we kunnen zeggen
in het passeren tijdens een feestje:
“O, ik was daar ooit ambassadeur
weet je wel, voor achttien maanden.””

(eigen frasering en vertaling van)

“We are diplomats again, and our time of glory is reduced to a sentence we can say in passing at a party, “Oh, I was ambassador there once, for eighteen months.””

(Deb Olin Unferth: The diplomat.- Zie ook hier)

 

To double business bound

1e)

“If he flew them he was crazy and didn’t have to; but if he didn’t want to he was sane and had to.”

(één van Joseph Heller’s omschrijvingen van een “catch 22” uit zijn gelijknamige roman (1961), zie ook hier; denkend aan de vernietiging van Dresden in de nacht van 13 op 14 februari 1945)

“Indien hij ze zou vliegen, hij zou niet bij zijn verstand zijn en zou niet moeten; maar als hij niet zou willen, hij zou bij zijn verstand zijn en zou moeten.”

(eigen vertaling)

 

2e)

“Pray can I not,
though inclination be as sharp as will;
my stronger guilt defeats my strong intent,
and, like a man to double business bound,
I stand in pause where I shall first begin,
and both neglect.”

(William Shakespeare: Hamlet, Act III, scene III, 40-44 Zie ook hier)

“En bidden kan ik niet,
al is de drang nog zo dwingend als de wil,
mijn sterkre schuld verslaat mijn sterk verlangen
en als een man, op wie twee taken rusten,
sta ik te twijflen wat ik eerst zal doen
en doe dus niets.”

(Vertaling Willy Courteaux)

Der Schrei nach Ausdruck

“Daarover heb ik dikwijls en lang nagedacht, en het lijkt mij dat ik het dichtst bij de waarheid kom als ik zeg: Telkens één keer in een mensenleven gaat er bliksemsnel een geestelijke epidemie door de Jodenstad, treft de zielen van de levenden met een of andere bedoeling die ons verborgen blijft, en laat als een luchtspiegeling de omtrekken van een karakteristiek wezen ontstaan dat misschien eeuwen geleden hier geleefd heeft en naar vorm en gestalte dorst.”

(eigen vertaling van)

“Über all das habe ich oft und lange nachgedacht, und mich dünkt, ich komme der Wahrheit am nächsten, wenn ich sage: Immer einmal in der Zeit eines Menschenalters geht blitzschnell eine geistige Epidemie durch die Judenstadt, befällt die Seelen der Lebenden zu irgendeinem Zweck, der uns verhüllt bleibt, und läszt wie eine Luftspiegelung die Umrisse eines charakterischtischen Wesens erstehen, das vielleicht vor Jahrhunderten hier gelebt hat und nach Form und Gestaltung dürstet.”

(Gustav Meyrink: Der Golem. Mit acht Illustrationen von Hugo Steiner-Prag.- Praag: Vitalis Verlag 1998, p. 47. Met JaJa in gedachten. Zie ook hier, p. 55)

Deb Olin Unferth

“En het is mogelijk dat iemand, een vreemdeling, haar zag vanop een afstand en wist wat ze was: gestoord – en die vreemdeling kan daar nog altijd ergens zijn met die gedachte die geen naam heeft enkel het gezicht – de gedachte refereert naar niks – die vrouw, die vrouw met haar gek uiterlijk, wat een kluns.”

(eigen vertaling van de zelf gepunctueerde zin) 

“And it is possible that somebody, a stranger, saw her from a distance and knew what she was: fucked up – and that stranger may still be out there with that thought that doesn’t have a name, only the face – the thought is attached to nothing – that woman, that odd looking woman, what a fuck-up.”

(uit Deb Olin Unferth’s Deb Olin Unferth in: Minor Robberies.- McSweeney’s 2007. Zie ook hier)

Ketellogica

“Ten eerste heb ik van B helemaal geen ketel geleend; ten tweede zat er al een gat in toen ik hem van B kreeg; en ten derde heb ik hem intact teruggegeven.”

(eigen vertaling van)

“Erstens habe ich von B überhaupt keinen Kessel entlehnt; zweitens hatte der Kessel bereits ein Loch, als ich ihn von B übernahm; drittens habe ich den Kessel ganz zurückgegeben.”

(Sigmund Freud: Der Witz und seine Beziehung zum Unbewussten.- In: Studienausgabe, dl. IV.- Frankfurt/Main: Fischer Verlag, 1970, p.61. Zie ook hier, iets voorbij de helft van deel 2: Die Technik des Witzes.)