Een terrasje keek ons aan

“Het wees daarbij met een weids en vloeiend gebaar, als een goocheme panoramist, op stelletjes in bont geschilderde, richtingloos drijvende roeiboten op een grote blikkerende vijver met aan een zijde een onnut neoklassiek bouwsel bekroond door een roerloze gehelmde ruiter, het wees op een brede geasfalteerde laan met joggers, kalm rollende wandelwagens en schokkend zwabberende driewielers, op een schaduwrijk perceel met jonge, maar al looigeurige populieren, op een accordeonist op een hengelaarkrukje, achter een bal rennende kinderen en een kleine rotonde met een marmeren fontein in de vorm van een breedpotige champagnecoupe met een bruisende flessennek in het eigen midden, met duiven die op de rand van het bekken vlogen, een paar keer hun hals naar de hoog uitstekende holle naaf bogen die glinsterde van zijn eigen, rondom neerstromend water, waarbij hun kopjes even verdwenen, als voor een eerbiedige groet of woordeloos schietgebedje, om dan weg te wieken naar wat alleen de zwartbronzen ruiter kon zien.”
(Huub Beurskens: Dieman – Tranches de vie.– Uitgeverij Tromdrager 2009, zie ook hier)