Jingle bells

“Hij luidde nu al zo veel uren dat de Lamberts de boodschap “bel gaat” niet meer hoorden, maar zoals het gaat met alle klanken die zo lang doorgaan dat je tijd genoeg hebt om de samenstellende klanken te gaan onderscheiden (net als met woorden waarnaar je staart tot ze uiteenvallen in een rij dode letters), hoorden ze alleen een klepel die snel tegen een metalen resonator sloeg, geen zuivere toon maar een korrelige opeenvolging van slagen met een weeklagende bovenlaag van boventonen; hij luidde zo veel dagen lang dat het geluid gewoon opging in de achtergrond, behalve op bepaalde uren ’s ochtends vroeg, als ze een van beiden zwetend wakker werden en zich realiseerden dat er al zo lang als ze zich konden herinneren in hun hoofd een bel luidde; al zo veel maanden luidde die dat de klank had plaatsgemaakt voor een soort metaklank waarvan het harder en zachter worden niet het stoten van elastische golven was maar het heel veel langzamere toe- en afnemen van hun bewustheid van het geluid.”

(Jonathan Franzen: De correcties.- Amsterdam: Prometheus 2001, p. 5-6)

 

Goddank Enid!

“Hij begon een zin: ‘Ik ben -‘ maar als hem plotseling iets gevraagd werd, werd iedere zin een avontuur in het bos; zodra hij het licht van de open plek waar hij erin gegaan was niet meer kon zien, besefte hij dat de kruimels die hij had gestrooid om de weg terug te kunnen vinden, opgegeten waren door de vogels, stille, behendige, wegschietende wezens die hij niet goed kon zien in het donker maar die in hun honger zo talrijk zwermden dat het leek alsof zij het donker waren, alsof het donker niet eenvormig was, geen afwezigheid van licht, maar een wemelend, corpusculair ding, en toen hij als ijverige scholier het Franse woord ‘crépusculaire’ was tegengekomen, had hij corpuscula van de biologie met het woord geassocieerd, zodat hij zijn hele volwassn leven in de schemering iets corpusculairs had gezien, zoiets als de korreligheid van de gevoelige film die nodig is om te fotograferen onder omstandigheden van weinig omgevingslicht, zoiets als een soort sinister bederf; en vandaar de paniek van een man die verraden wordt diep in de bossen waar het donker het donker was van spreeuwen die de zonsondergang verduisteren of zwarte mieren die een dode opossum bestormen, een donker dat niet gewoon maar bestond maar actief de positiebepaling opat die hij zo verstandig voor zichzelf had aangebracht, om niet te verdwalen; maar op het moment dat hij besefte dat hij verdwaald was, werd de tijd wonderlijk traag en ontdekte hij tot dan toe onvermoede eeuwigheden in die ruimte tussen het ene woord en het volgende, of liever gezegd, raakte hij verstrikt in die ruimte tussen woorden en kon alleen toekijken hoe de tijd zich verder spoedde zonder hem, en de zorgeloze, jongensachtige kant van hem onzichtbaar blindelings voortstormde door de bossen, terwijl hij, verstrikt, de volwassen Al, in merkwaardig onpersoonlijke spanning toekeek of de in paniek geraakte kleine jongen misschien, ook al wist hij niet meer waar hij was en op welk punt hij de bossen van deze zin was ingegaan, toch stom toevallig de open plek zou weten te bereiken waar Enid op hem wachtte, zich niet bewust van bossen – ‘mijn koffer aan het pakken,’ hoorde hij zichzelf zeggen.”

Jonathan Franzen: De correcties.- Amsterdam: Prometheus 2001, p. 12-13. Een zin die er plots opduikt als een walvis in het makreel van de andere zinnen, ik weet niet goed waarom, moest ik verdervaren ik zou mijn netten zeker langs die kant uitwerpen, benieuwd wat Franzen daarvan bakt, benieuwd ook hoe dit in het Engels werd geschreven.

Eerder al was er nog zo’n vreemde kanjer, die ga ik morgen bovenhalen.